Persistente stoffen: uitfaseren of keihard nodig?

In Process Control nummer 1 van 2018 schreven we over de GroenLinks motie die is aangenomen waarin staat dat de mogelijkheid moet worden bekeken om persistente stoffen versneld uit te faseren. Voor het tweede deel van deze artikelenreeks gingen we op bezoek bij de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI).

Het complete artikel kunt u lezen in Process Control 3 van 2018, maar de verkorte versie geven we u vast hier.

1: In principe is de VNCI het niet oneens met GroenLinks politca Suzanne Kröger en toxicoloog Martin van den Berg. Senior Beleidsmedewerker Stoffenbeleid en Arbeidshygiëne bij VNCI Dirk van Well: “Suzanne Kröger wil de persistente stoffen uit het milieu houden en wij willen eigenlijk hetzelfde, als dat tenminste mogelijk is. Maar wel stap voor stap.”

2: Persistente (en andere gevaarlijke) stoffen dienen echter vaak een maatschappelijk doel. Peter Bareman, hoofd Veiligheid, Gezondheid en Milieu bij VNCI zegt: “Neem bijvoorbeeld de energietransitie: om een rendabele windmolen te bouwen, worden deze machines gemaakt van polycarbonaat, een hele duurzame kunststof. Voor de vervaardiging van polycarbonaat wordt echter wel gebruik gemaakt van problematische stoffen. Dat is een keuze. Je kunt een windmolen ook van aluminium maken, maar dan draait zo’n apparaat al een paar jaar voordat hij meer energie oplevert dan nodig was om die windmolen te fabriceren. We hebben in de chemie simpelweg te maken met dit soort dilemma’s.”

3: Persistente stoffen hoeven niet persé in het milieu terecht te komen. Van Well: “Zelfs extreem gevaarlijke stoffen kun je goed managen. Als een grondstof voor een kunststof gevaarlijk is, maar de kunststof zelf niet, moet je er voor zorgen dat je het productieproces goed beheerst. Na het productieproces is die grondstof uitgereageerd en dus niet meer gevaarlijk. Door het productieproces goed af te schermen voor mens en milieu, kan zo’n stof dus uiteindelijk prima worden ingezet.”

4: Het voorzorgsbeginsel zit ingebakken in de REACH regelgeving. Van Well: “Het voorzorgsbeginsel is geoperationaliseerd in de milieuregels die er nu zijn. Onder andere in de REACH dus. Het uitgangspunt van REACH is dat je alleen een stof kunt maken als je met grond onder de voeten kunt zeggen dat die stoffen veilig kunnen worden geproduceerd en worden gebruikt in de hele keten. Daarbij worden de risico’s geïnventariseerd. Als een stof door de REACH is gekomen heb je dus per definitie het voorzorgsbeginsel toegepast.”

5: Persistente stoffen worden gebruikt met reden. Van Well: “Je gebruikt bepaalde persistente stoffen juist vanwege de persistente eigenschappen. Een pigment dat wordt gebruikt in bijvoorbeeld verkeersborden moet liefst zo lang mogelijk chemisch bestand zijn tegen water, zuurstof, UV-straling, kou en hitte. Je wilt voorkomen dat dit soort stoffen onder deze omstandigheden snel afbreken.”

6: Zeer zorgwekkende stoffen worden alleen toegelaten als ze een bepaald maatschappelijk doel dienen. Van Well: “Een zeer zorgwekkende stof wordt alleen toegelaten op het moment dat aangetoond is dat de risico’s afdoende beheerst zijn, of wanneer er ondanks een zeker restrisico een groter maatschappelijk doel is dat het accepteren van dat restrisico rechtvaardigt.”

Lees het complete verhaal in Process Control 3 van 2018