Enige tijd geleden schreven we over de GroenLinks motie die door de Tweede Kamer is aangenomen met betrekking tot het uitfaseren van de zogenaamde persistente stoffen. In het komende nummer van Process Control leest u meer over deze motie, maar wat vindt de chemie er eigenlijk zelf van? We spraken met Dirk van Well, VNCI senior beleidsmedewerker stoffen.

 “Als je spreekt over gevaarlijke of persistente stoffen is het belangrijk dat we beseffen dat alles om ons heen  bestaat uit “chemische” stoffen. Ze kunnen zowel natuurlijk zijn (hars, ijzererts, olie) als door de mens gemaakt (kunststoffen, staal, verven, benzine etc). Het leven zonder chemie is niet denkbaar. Chemische stoffen worden gebruikt omdat ze nuttig of nodig zijn. Onze levensverwachting is in de afgelopen 100 jaar met ongeveer 50% toegenomen. Dit is te danken aan vooral schoon drinkwater, geneesmiddelen en de beschikbaarheid van voldoende en betaalbaar voedsel. Allemaal ondenkbaar zonder het gebruik van chemische stoffen. Ook de toegenomen levenskwaliteit is vooral te danken aan de nuttige toepassing van chemische stoffen; denk aan bouwmaterialen, huishoudelijke apparaten, elektronica, vervoermiddelen, bepaalde textielen, schoonmaakmiddelen, coatings en verven.’

Ook de toegenomen levenskwaliteit is vooral te danken aan de nuttige toepassing van chemische stoffen

‘De volgende vraag die dan opkomt is, wanneer is een stof gevaarlijk? Alle stoffen, of ze nu door de mens worden gemaakt  of natuurlijk zijn, kunnen gevaarlijk zijn voor mens of milieu.’

‘Een stof noemen we “gevaarlijk” als het in kleinere hoeveelheid relevante risico’s of hinder kan veroorzaken voor mens en milieu. Gevaarlijke stoffen kunnen verschillende soorten gevaarseigenschappen hebben; sommige stoffen hebben fysisch-chemische gevaarseigenschappen (brandbaarheid, explosiviteit, etc), andere zijn gevaarlijk voor de menselijke gezondheid (zijn acuut giftig, veroorzaken irritatie of kunnen op de lange termijn gezondheidsschade veroorzaken), gevaarlijk voor het milieu of hebben een combinatie van deze gevaarseigenschappen.’

We stelden de volgende vijf vragen aan de VNCI en de letterlijke antwoorden vindt u hieronder.

1)Er is de laatste tijd met enige regelmaat ‘iets te doen’ mbt gevaarlijke of persistente stoffen. Is dat omdat er relatief meer stoffen worden gebruikt, omdat er meer incidenten zijn, of ligt er simpelweg een maatschappelijk vergrootglas op deze stoffen?

‘Het gebruik van stoffen ligt onder een maatschappelijk vergrootglas. Berichtgeving over bijvoorbeeld fipronil  in eieren, rubbergranulaat en  emissies in Dordrecht zorgen voor discussie in de maatschappij. Let wel: het aantal gevaarlijke stoffen dat wordt gemaakt en gebruikt is de afgelopen 35 jaar afgenomen.’

Het gebruik van stoffen ligt onder een maatschappelijk vergrootglas

2)De onlangs aangeboden motie van GroenLinks m.b.t. persistente stoffen is aangenomen. Dat betekent dat het met het bedrijfsleven wordt gepraat over het gebruik van deze stoffen. Hoe gaat dat in de praktijk en wat zijn de verwachte uitkomsten?

‘De VNCI heeft doorlopend intensief overleg met de overheid over het stoffenbeleid. In dit concrete geval weten we nog niet wat de gevolgen zijn van de motie en hebben we hier nog niet over gesproken met het ministerie. Zoals de staatssecretaris in haar op de reactie op de motie ook aangaf, gaan wij er vanuit dat REACH het wettelijke kader is.’

3)Er wordt gesproken over het uitfaseren van bepaalde stoffen, maar is dat in de praktijk mogelijk? En op welke termijn kan dat?

‘Dit is een zaak van individuele bedrijven. Over de noodzaak om persistente stoffen te vervangen kan ik het volgende zeggen. Het enkele feit dat een stof persistent is, is op zich geen reden deze uit te faseren. Een moeilijk afbreekbare stof die niet giftig is en ook niet ophoopt in het milieu veroorzaakt geen problemen bij mens en milieu. De wetgever denkt er ook zo over; persistentie alleen is geen titel om maatregelen te nemen (REACH) en de verwachting is niet dat op korte termijn de definitie van ‘substances of very high concern” (art. 57 van REACH) wordt verruimd.’

Het enkele feit dat een stof persistent is, is op zich geen reden deze uit te faseren

4)Level playing field is in de industrie altijd een item. Hoe groot is de kans dat in Nederland bepaalde stoffen worden verboden, terwijl die in andere EU en non-EU landen wel worden gebruikt? En zou dat kunnen betekenen dat bedrijven vertrekken naar dit soort landen?

‘De kans dat Nederland eenzijdig stoffen gaat verbieden is nihil, want de Europese regelgeving laat dit niet toe. Er is een goede reden dat het beleid Europees is; het is niet erg zinvol om dit soort problematieken op nationaal niveau te regelen want in veel gevallen is de problematiek rond zeer zorgwekkende stoffen grensoverschrijdend. Overigens geldt in Nederland, net als in veel andere Europese landen, dat de emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar water en lucht zo minimaal mogelijk moet zijn.’

5)Volgens GroenLinks zijn er voor sommige stoffen al alternatieven. Is dat correct en in hoeverre zijn die stoffen echt een vervanger?

‘Dit klopt. Bedrijven zijn ook altijd bezig met het ontwikkelen en toepassen van alternatieven waar dit technisch en bedrijfseconomisch mogelijk is. Daarbij moet o.a. worden afgewogen:

  •             De eigenschappen en gevaren van de alternatieven. Het heeft immers geen zin om een stof te vervangen door een alternatief dat dezelfde gevaren heeft.
  •             De toepasbaarheid van een alternatief (zelfde functionaliteit). Aan producten worden eisen gesteld. Vervanging van een stof in zo’n product mag niet ten koste gaan van die functionaliteit.
  •             Eventuele cross media effecten. Als door vervanging van een stof door een alternatief bijvoorbeeld veel meer energie wordt gebruikt los je een probleem op, terwijl je een nieuw probleem creëert. Integrale afweging is dus nodig.
  •             Vervanging mag niet ten koste gaan van veiligheid. Bijvoorbeeld vervanging van een brandvertrager in meubilair door een minder effectieve brandvertrager is niet handig. Ook hier geldt integrale afweging.