ENERGIE
Joeri van der Kloet
ABN-AMRO onderzoek toont waar klimaatwinst zit
De zeer energie-intensieve industrie is goed voor zo’n 90% van het totale energieverbruik van de industrie, zo blijkt uit onderzoek van het ABN-AMRO Economisch Bureau. Tegelijkertijd werd deze sector het hardst getroffen door de prijsstijgingen van energie. Elektrificatie van deze categorie bedrijven levert volgens de onderzoeker de grootste klimaatwinst op.
Er wordt vaak gesproken over ‘grootverbruikers’ en ‘zware industrie’ als het over klimaatmaatregelen gaat. Doorgaans wordt dan gekeken naar het absolute energieverbruik van dergelijke ondernemingen, maar zo’n getal zegt feitelijk niets over het energieverbruik, afgezet tegenover de toegevoegde waarde van het product. Daar brengt het onlangs gepubliceerde rapport ‘ESG & Economie – Energie-intensieve industrie: van minder aardgas naar meer elektrificatie’ verandering in.
Gevolgen
Casper Burgering werkt als Senior sustainability economist voor het ABN-AMRO Economisch Bureau. Sinds 2021 is Burgering verantwoordelijk voor de duurzaamheidsonderzoeken binnen het Economisch Bureau. Burgering onderzoekt de economische gevolgen van de energietransitie voor de grote eindgebruikers van energie en focust in zijn onderzoek op de industriële grootverbruikers. Burgering analyseert data, op zoek naar trends die inzichten opleveren die relevant zijn voor klanten van de bank. Tijdens het ‘data-crunchen’ van onder andere CBS-cijfers kwam de econoom onlangs een interessante trend tegen. “Als het over verduurzaming van de industrie gaat, hebben we het altijd over ‘de industrie’ als geheel. Er wordt doorgaans nauwelijks onderscheid gemaakt tussen het energieverbruik van de verschillende sectoren en al helemaal niet op basis van energieverbruik naar toegevoegde waarde. Ik heb in mijn onderzoek onderscheid gemaakt tussen drie categorieën van energie-intensiviteit.”
Categorieën
In het onderzoek van Burgering wordt de industrie op basis van hun energiegebruik afgezet naar hun toegevoegde waarde. Een afname van de energie-intensiviteit betekent dus dat er per saldo minder energie werd verbruikt om dezelfde toegevoegde waarde te realiseren. Op basis van die waarde werden bedrijven ingedeeld in de laag energie-intensieve, gemiddeld energie-intensieve en zeer energie-intensieve categorie. In de laag energie-intensieve categorie vallen sectoren als de grafische industrie, de elektrische en elektronische industrie, de houtindustrie en de textiel, kleding en leerindustrie. In de gemiddeld energie-intensieve industrie vallen de transportmiddelenindustrie, de machinebouwers, de farmaceutische industrie, rubber- en kunststofindustrie en de metal-productenindustrie. In de zeer energie-intensieve industrie vallen tenslotte de papierindustrie, de bouwmaterialenindustrie, de basismetaalindustrie, de voedings- en genotmiddelenindustrie en de chemische industrie.
![](https://www.processcontrol.nl/wp-content/uploads/2024/05/D0039403L0019178P001_2-300x200.jpg)
Transparantie
Bovengenoemde indeling in drie categorieën maakt het geheel een stuk transparanter, weet Burgering. “Het CBS maakte wel onderscheid op basis van subsector, de bekende SBI-codes, zoals de papierindustrie. De verschillende gedefinieerde sectoren zijn echter niet in categorieën verdeeld, zoals ik met mijn onderzoek wel heb gedaan. Als je dan opnieuw naar de cijfers gaat kijken, blijkt dat de meest energie-intensieve industrie goed is voor 90% van het totale industriële energieverbruik”, vervolgt Burgering. Dezelfde groep bedrijven is goed voor 94% van de totale uitstoot van industriële BKG’s (broeikasgassen). “Dit zijn dus de sectoren die het grootste potentieel hebben om klimaatwinst te boeken. Meer (of minder) energieverbruik leidt tot een toename (of afname) van de BKG-emissies. De twee grootheden zijn nauw verbonden en lopen in grote lijnen nagenoeg parallel aan elkaar”, vermeldt het rapport. “In de basismetaalindustrie is het energieverbruik van 2012 tot 2014 sterker teruggelopen door het faillissement van een grote aluminiumsmelter. De BKG-emissies bleven echter relatief hoog, doordat de bulk van de BKG-emissies uit de staalindustrie afkomstig is.”
Energieprijzen
Tegelijkertijd is het opvallend dat de producentenprijzen voor de zeer energieintensieve industrie sterker zijn gestegen dan in de andere twee categorieën. “Dat komt uiteraard door de gestegen energiekosten,” verduidelijkt Burgering. “Als je de producenten-prijsindexcijfers van de chemie erbij pakt, zie je dat die vanaf 2021 enorm omhoog zijn geschoten. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de concurrentiepositie van die industrie. In omringende landen stegen de energiekosten ook, maar in Nederland hadden de grootverbruikers te maken met grotere kostenstijgingen dan in andere Europese landen.” Volgens Burgering is het probleem met de hoge energiekosten nog steeds actueel. “Als die kosten gedurende lange tijd zo hoog blijven, zullen bedrijven zich afvragen of hun toekomst in Nederland ligt, of dat ze beter kunnen verhuizen. Dat probleem geldt overigens voor heel Europa. Je moet er niet aan denken wat de gevolgen zouden zijn van het vertrek van bepaalde industrieën van het Europese vasteland: dat is echt een rampscenario.”
ENERGIECRISIS ONTWRICHT INDUSTRIE”
![](https://www.processcontrol.nl/wp-content/uploads/2024/05/D0039404L0019178P001_3-300x200.jpg)
Europa
Eveneens van de hand van Burgering verscheen onlangs het rapport ‘Energiecrisis heeft ontwrichtend effect op de industrie’, waarin vergelijkbare trends als in het rapport voor de Nederlandse industrie, ook voor Europa worden beschreven. Daaruit blijkt dat de Nederlandse industrie ten opzichte van omringende landen meer last heeft gehad van de energiecrisis en daarmee op achterstand is komen te staan: “Ook tijdens de recente energiecrisis zien we nog steeds grote verschillen tussen landen. Als de producenten-prijsindex, de loonkosten en de energiekosten in het eerste kwartaal van 2023 (meest recent) met de positie in het eerste kwartaal van 2021 (aan het begin van de energiecrisis) met elkaar worden vergeleken, dan wordt duidelijk dat Nederland er wat betreft deze drie indicatoren ten opzichte van de andere landen vaak slechter voor staat. Maar wat met name opvalt is dat op het gebied van de energiekosten, Nederland er het slechtst voor staat in 2023, terwijl in het begin van 2021 het speelveld op dit gebied voor veel landen nagenoeg identiek was. De importprijs van gas speelt hierin een belangrijke rol.”
Afname BKG’s
Goed nieuws is dat de industrie als geheel de afgelopen 10 jaar 32% minder energie-intensief is gaan produceren. De efficiëntie van industriële processen is dus sterk gestegen en daarmee is de uitstoot van BKG’s afgenomen per geproduceerd product. “Bijkomend voordeel is dat door deze verbetering de uitstoot van BKG’s en de BKG-intensiteit ook is gedaald”, schrijft Burgering in zijn rapport ‘ESG & Economie’. Deze BKG-emissie-intensiteit – dit is de totale hoeveelheid CO2-eq. in kilogrammen gerelateerd aan de toegevoegde waarde – is in dezelfde periode met 28% afgenomen. De gemiddelde energie-intensiteit van de hele industrie wordt grotendeels bepaald door de chemische industrie. Deze subsector van de industrie trekt het gemiddelde flink omhoog. In de BKG-intensiteit hebben zowel de chemische industrie als de basismetaalindustrie een groot aandeel. De basismetaalindustrie heeft een grote rol in de uitstoot van BKG’s, omdat in die industrie nog altijd veel gebruik wordt gemaakt van kolen.
‘Shock’ factoren
Over de hele periode 1990–2022 zijn de BKG-emissies in de industrie met gemiddeld 34% verminderd, met name door maatregelen in de zeer energie-intensieve en laag energie-intensieve industrie, zo valt in het laatste rapport te lezen. “De gemiddeld energie-intensieve industrie heeft in veel mindere mate de BKG-emissies kunnen verminderen en heeft daardoor richting 2030 een veel grotere opgave in het verschiet.” De toegenomen energie-efficiency, over de hele sector, is volgens Burgering deels te danken aan beleid. “Denk aan het ETS-systeem: dat heeft ervoor gezorgd dat bedrijven geprikkeld werden om hun uitstoot te verminderen. De chemische industrie is daar een goed voorbeeld van: de BKG-emissies zijn scherper teruggedrongen, doordat meer chemische bedrijven onder het ETS-regime zijn gaan vallen.” Toch is het niet alleen beleid dat tot efficiencyslagen heeft geleid. Externe ‘shock’-factoren spelen volgens Burgering een minstens zo grote rol. “Je ziet wel enorme sprongen in de emissie en die vallen samen met bijvoorbeeld covid, gestegen energieprijzen en de oorlog in Oekraïne. Dat soort gebeurtenissen zijn tamelijk disruptief. Het probleem is alleen dat die sterke afnames in emissie in die gevallen vaak niet alleen het gevolg zijn van efficiencyverbeteringen, maar ook van het feit dat complete productielijnen worden stilgezet. Uit de data valt niet te halen of uitstootreductie wordt veroorzaakt door simpelweg minder productie of door efficiencyverbeteringen. Op langere termijn is dat wel te zien door de energie-intensiteit af te zetten tegen de productiecijfers van de sector. Feit is dat er netto toch decarbonisatie plaatsvindt en dat is ook nodig, willen de we doelen in 2030 en 2050 halen.”
Struikelblokken
Want het moet het sneller, weet Burgering: “Als de prestaties op het gebied van BKG-reductie op een rijtje worden gezet dan gaat het in sommige sectoren best redelijk. Denk maar eens aan de chemie. Wel is het gemiddelde afnametempo over alle sectoren gemiddeld veel te laag om de doelen van 2030 te behalen.” De chemie heeft, vergeleken met andere sectoren, een hoger BKG-afnametempo. “Dat is voor een groot deel te danken aan het beleid dat de sector in beweging heeft gezet om aan de slag te gaan met die verduurzaming. De chemie heeft dan ook goede papieren om de doelen van 2030 te halen, mits ze nog een tandje bij kunnen zetten. Die versnelling zou je ook in andere sectoren willen zien.” De grootste struikelblokken voor verdere elektrificatie zijn de bekende problemen: te weinig aansluitmogelijkheden op het stroomnet en onduidelijkheid over de toekomst van datzelfde stroomnet. “Je hebt een sterke overheid nodig die de regie neemt en investeert in het net. Er wordt wel geïnvesteerd, maar het is aan de late kant en het duurt ook allemaal erg lang voordat er daadwerkelijk uitgebreid wordt. Het draait bovendien niet alleen om geld, maar ook om de vraag of we voldoende mankracht hebben om die uitbreidingen te realiseren. De beschikbare tijd wordt met de dag minder: we hebben nog 6,5 jaar voordat het 2030 is. Dat is niet heel lang.” Bovendien is elektrificatie niet voor alle sectoren zomaar mogelijk, benadrukt het laatste rapport: “Op het moment dat de elektrificatie in de industrie in de komende jaren ook meer tractie krijgt, gaat dit de verduurzaming vooruit helpen. Maar dit loopt nooit één-op-één. Voor sommige industriële processen kan elektrificatie vrij eenvoudig zijn om te realiseren, maar voor andere industriële sectoren (zoals in de staalindustrie) is het vervangen van fossiele brandstoffen door elektriciteit een complexe opgave.”
Heterogeniteit
Nog een complicerende factor voor elektrificatie is aldus Burgering de heterogeniteit van de industrie: “Door de grote verscheidenheid in productieprocessen en de verschillende niveaus van energieconsumptie wordt de complexiteit naar volledige elektrificatie in de sector verhoogd. Een 100% geëlektrificeerde industrie is daarom niet realistisch. Het zou bovendien een te groot beslag leggen op de bestaande netwerkcapaciteit. Een goede aansluiting op het elektriciteitsnetwerk met voldoende capaciteit blijft daarom een belangrijke randvoorwaarde voor verdere elektrificatie in de industrie.”
Het magazine fysiek ontvangen? Klik hier om een kennismakingsabonnement af te sluiten.
Vacatures bekijk je via de vacaturepagina.
![](https://www.processcontrol.nl/wp-content/uploads/2025/01/PC-nieuwsbrief-banner-728x90-1.gif)