circulaire economie
Frank Dietz

Frank Dietz: hoofd thema Circulaire Economie van het PBL

De circulaire economie in Nederland staat nog in de kinderschoenen. Daar kan alleen verandering in komen als inzetten op circulair produceren en consumeren niet langer afhankelijk is van vrijwillige en vrijblijvende inspanningen. Als een circulaire economie een gewenste toekomst is, dan zal de overheid meer verplichtende instrumenten moeten toepassen, zoals een belasting op fossiele grondstoffen voor kunststoffen en normen voor het gebruik van secundaire materialen. Dit betekent onder andere dat bedrijven die het milieu belasten hiervoor een passende prijs zullen moeten betalen. Dat stelt Frank Dietz, hoofd thema Circulaire Economie van het Planbureau voor de Leefomgeving.

Veel problemen in onze leefomgeving zijn te herleiden tot een verspillende omgang met grondstoffen, waaronder ijzererts, aardolie en hout. Bedrijven verwerken deze grondstoffen in industriële processen tot materialen en (half)producten waarna ze uiteindelijk in afvalstromen terechtkomen. De emissies naar lucht, water en bodem die hierbij ontstaan zorgen voor ongewenste effecten, zoals plastic soep in oceanen, versnelde klimaatverandering, grote afvalbergen en biodiversiteitsverlies. Deze milieuproblemen zouden afnemen als we grondstoffen radicaal efficiënter gebruiken, stelt Frank Dietz, hoofd thema Circulaire Economie van het Planbureau voor de Leefomgeving. Ter onderbouwing verwijst hij naar de meest recente versie van de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) van het die eind januari 2023 aan staatssecretaris Heijnen van I&W is aangeboden.

Negatieve trends
“De rapportage laat zien dat veel trends niet de goede kant uitgaan”, zegt Dietz. Het doel van het kabinet om vóór 2050 een circulaire economie te realiseren is dan ook nog ver weg. Zo is er in Nederland tussen 2018 en 2020 meer afval gestort en verbrand. Ook zijn de voetafdrukken voor broeikasgassen en landgebruik toegenomen in de jaren tot aan de coronacrisis. En de Nederlandse economie is afhankelijker geworden van de import van grondstoffen. De leveringsrisico’s van kritieke grondstoffen zijn hierdoor toegenomen.Dat is volgens hem vooral merkbaar in de maakindustrie bij hightech producten, zoals ICT en elektronica. Het Nederlandse recyclingpercentage is weliswaar hoog, maar hierbij gaat het vaak om laagwaardige recycling. Hoogwaardige recycling blijft achter, zodat PET van een drankfles voortleeft als bermpaaltje in plaats als grondstof voor een nieuwe drankfles.[images.image{-1}.url]

Beginfase
Maar hoe kunnen we grondstoffen nu radicaal anders gebruiken? Dietz geeft meerdere voorbeelden. “Denk aan het repareren van producten zodat ze langer meegaan. Of het verbeteren van het productontwerp en het productieproces zodat minder grondstoffen nodig zijn. Maar ook het delen van producten zodat bijvoorbeeld minder auto’s nodig zijn voor ieders vervoersbehoeften, en het hergebruiken van materialen zodat minder afval ontstaat én minder nieuwe grondstoffen nodig zijn.”De rapportage van het laat zien dat er nog veel moet gebeuren voor we zover zijn in Nederland. Het algemene beeld dat naar voren komt uit de verschillende indicatoren is dat de transitie naar een circulaire economie nog in de beginfase zit. Het aantal circulaire bedrijven is met 6 procent nog klein, net als de omvang (gemeten in toegevoegde waarde) van circulaire activiteiten. Het gaat daarbij vooral nog om bestaande bedrijven die zich richten op reparatie, zoals garages en fietsenmakers.


“Zolang milieugebruik niet of onvoldoende is geprijsd, zullen milieusparende bedrijven op achterstand staan”

Belemmeringen
Verder laat de rapportage zien dat de subsidies voor circulaire economie voor het grootste deel naar recycling gaan. En dat het aandeel subsidies voor en de toegevoegde waarde van circulaire activiteiten niet toeneemt. De ICER constateert ook dat er hardnekkige belemmeringen zijn voor ondernemers. “Ten opzichte van twee jaar geleden zijn die niet wezenlijk anders”, zegt Dietz. “Zo is de wetgeving vooral nog lineair. Denk bijvoorbeeld aan afvalwetgeving. Ook zijn nieuwe materialen nog steeds te goedkoop, aangezien de milieudruk die ontstaat door de winning van de benodigde grondstoffen en het hieruit fabriceren van de gewenste materialen, niet of onvoldoende in de prijzen is doorberekend. Ook vertonen consumenten maar beperkt circulair gedrag. Ze willen wél gescheiden afval inzamelen en spullen voor hergebruik afstaan. Maar zelf tweedehands producten kopen, delen of huren, als alternatief voor nieuwe exemplaren gebeurt nog nauwelijks.”

Verplichtende instrumenten
Hoe kunnen de overheid en het bedrijfsleven hierin verandering brengen? Dietz wijst erop dat de rijksoverheid nu vooral vrijwillige instrumenten gebruikt om circulair produceren en consumeren dichterbij te brengen, zoals het Plastic Pact, het Versnellingshuis en innovatiesubsidies. Dat is volgens hem onvoldoende om de kabinetsambities voor een circulaire economie te realiseren. “Een volledig circulaire economie komt niet vrijwillig tot stand. Dat geldt ook voor een aanzienlijke reductie van het gebruik van nieuwe grondstoffen”, aldus Dietz.
Verplichtende instrumenten zijn essentieel. “Drang en dwang, dus. Denk aan beprijzen, zoals een belasting op het gebruik van fossiel als grondstof voor kunststoffen. Of normeren, zoals de verwerking van een verplichte hoeveelheid recyclaat in producten, of het eisen van een circulair ontwerp bij het verlenen van subsidies”.

“De ICER- rapportage laat zien dat veel trends niet de goede kant uitgaan”

Race to the bottom
Dergelijke overheidsinventies leiden in het bedrijfsleven direct tot de reflex dat dan een oneerlijk speelveld zou ontstaat. Strengere normen en hogere milieu­heffingen in Nederland zouden onze bedrijven op achterstand zetten ten opzichte van concurrerende bedrijven in het buitenland of op andere continenten, waar minder strenge milieuregels gelden. Dit impliceert beleidsconcurrentie tussen landen, wat uiteindelijk leidt tot een ‘race to the bottom’. Willen we dat, vraagt Dietz zich af.
“Volgens mij is het speelveld juist nú oneerlijk. Zolang milieugebruik niet of onvoldoende is geprijsd, zullen milieusparende bedrijven op achterstand staan.” Een eerlijk speelveld vergt volgens hem tenminste fatsoenlijk betalen voor milieugebruik. Het becijferde dat deze onbetaalde milieurekening in Nederland tenminste 30 – 40 miljard euro per jaar is.

Oneerlijke concurrentie
In plaats van te proberen ‘drang en dwang’ door de overheid van zich af te houden, zouden bedrijven die oprecht meer circulair willen produceren, dit moeten omarmen. “Want als meer circulair produceren en consumeren meer zou kosten dan verspillend grondstoffengebruik met milieuvervuiling tot gevolg, dan moet deze oneerlijke concurrentie aan banden worden gelegd.” De spelregelveranderingen die dit vergt, kunnen individuele bedrijven niet afdwingen, maar de overheid wel. “Zullen we daarom afspreken dat niemand met trekkers of vrachtwagens de weg op gaat als de overheid de fossiele basis voor plastics, verf en andere chemische producten binnen 10 jaar wil uitfaseren?”

“Een volledig circulaire economie komt niet vrijwillig tot stand”

 

Europese Commissie introduceert krachtig beleid voor circulaire economie

De Europese Commissie lanceerde in 2020 het Circular Economy Action Plan. Doel is om een einde te maken aan de lineaire ‘take-make-waste’-samenleving waarin we producten aan het einde van hun levensduur weggooien en vernietigen waarbij de grondstoffen verloren gaan. Brussel wil naar een samenleving met een economisch systeem dat erop is gericht producten, de materialen en grondstoffen waarvan ze gemaakt zijn, zo lang mogelijk te houden en te gebruiken. Dat kan ook niet anders, want de groeiende wereldbevolking legt een steeds groter beslag op de beperkt beschikbare grondstoffen van de aarde. Wanneer de consumptie op de oude voet verder zou gaan, zijn er volgens de Europese Commissie in 2050 drie aardes nodig om in onze behoeftes te voorzien. Het plan bevat veel voorstellen voor wetgeving en gaat bijvoorbeeld over Ecodesign, duurzame producten, afval en schadelijke stoffen. De impact van deze instrumenten is naar verwachting groot. Ze raken vrijwel alle producten en sectoren. Zo zal de Ecodesign-richtlijn voor een brede groep producten eisen gaan stellen aan levensduur, hergebruik, reparatie en recycling. Dat bevordert de transitie naar een circulaire economie in Nederland evenals een eerlijk speelveld in Europa.

 

Doet de overheid de goede dingen?

Beleidsmakers en politici willen welwillende bedrijven en burgers niet overvragen op weg naar een circulaire economie, stelt Dietz. Daarom zetten ze vooral in op wat haalbaar is. “Dat klinkt redelijk, maar dat is het niet. Impliciet worden doelen en normen dan vanuit de status quo beschouwd met al zijn gevestigde belangen. Elke verandering bezien we dan als een offer. We leggen zo de nadruk op wat we, of wat sommigen, kwijtraken.”
En dat terwijl we de mond vol hebben over wezenlijke maatschappelijke opgaven, zoals klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en kwetsbare mondiale grondstoffen- en productieketens. Het is volgens hem aangetoond dat een radicaal efficiëntere omgang met grondstoffen substantieel bijdraagt aan de oplossing van al deze maatschappelijke opgaven. “Maar dan moet je wel denken en handelen op basis van wat nodig is om in de gewenste situatie te komen van bijvoorbeeld maximaal 1,5 graad temperatuurstijging en herstel van de veerkracht van de natuur.”
Zolang beleidsmakers in haalbaarheidstermen blijven denken en handelen, krijgen circulaire bedrijven hun businesscase volgens hem niet rond. Hij draagt meerdere redenen aan. Zo produceren méér vervuilende concurrenten tegen lagere kosten en hanteren financiers criteria voor cashflow, omzet en voorraadbeheer die afkomstig zijn uit de take-make-waste economy, ofwel de lineaire economie. Daarnaast worden consumenten niet of onvoldoende geconfronteerd met de maatschappelijke kosten van hun consumptiebeslissingen. “Kortom: we hebben een overheid nodig die krachtig vasthoudt aan robuuste ambities voor de lange termijn, en daarmee trekkracht ontwikkelt voor de overgang naar een circulaire economie.”

 

De PBL-publicatie Integrale Circulaire Economie Rapportage 2023 is tot stand gekomen in samenwerking met een breed kennisconsortium: CBS, CPB, Centrum voor Milieuwetenschappen (Universiteit Leiden), RIVM, RVO, RWS, TNO en Copernicus Instituut (Universiteit Utrecht). Deze instellingen dragen bij aan het meerjarige Werkprogramma Monitoring en Sturing Circulaire Economie, dat wordt geleid door het PBL.